Columbusje’s Concours

Door Gé Reinders

Zondag 19-11 (2006) 20.33

We rijden op de Duitse A-31 op waeg nao hoes van mijn eerste Blaosmuziek bondsconcours. Karlijn, onze salesmanager/chauffeuse, en onze geluidsman Sam zitten voorin te kletsen. Ik typ dit op Sam’s Apple.

Met Muziekvereniging Union Zelhem onder leiding van Alfred Willering hebben we een eerste prijs gehaald. Ta-Da!!!! Iedereen was er erg gelukkig mee, dus ik helemaal. Ik voelde me namelijk een beetje als een blij Columbusje dat eindelijk op zijn eerste grote indianenfeest mocht komen. Want er heersen op een bondsconcours (in dit geval het Nationale Federatieve KNFM-Concertconcours) allerlei zeden en gebruiken, die je moet leren kennen.

In de eerste plaats (op het balkon) is sprake van een jury. Er zaten best veel mensen in de concertzaal in Enschede en we kregen na afloop een staande ovatie. Maar daar gaat het niet om. Het gaat om de jury. Die drie mannen beoordeelden ons optreden. In tegenstelling tot de Idols jury zeiden ze niks. Het blaasorkest komt op, speelt vijf stukken en gaat weer af. Op dat balkon zitten de drie mannen stilzwijgend te schrijven, ieder met een eigen lampje.

Elk orkest krijgt van de jury punten.

En om die punten gaat het vandaag.

Volgens het programma boekje zijn er op deze zondag 532 blazers naar Enschede gekomen. Die hebben maanden geoefend en zijn pas tevreden als ze tenminste ruim 80 van de 100 punten halen. Boven die tachtig krijg je namelijk een eerste prijs.

Mijn eerste vraag was: “Wat is die eerste prijs dan? Een beker of een eetbon?”

Je denkt een prijs moet toch iets zijn, niet? Nou niks van dit alles. De eerste prijs is niet meer dan zichzelf: meer dan 80 punten halen. Punt uit. Op de een of andere manier voelt dit toch als een sigaar uit eigen doos?

Net als bij voetbal zijn er divisies. In de blaasmuziek zijn er vijf! De moeilijkheidsgraad van de muziekstukken is gerelateerd aan de divisie waarin het orkest uitkomt. Union speelt in de eerste! En dat is de hoogste divisie.

Het was op een gekke manier spannend vanmiddag. Toen we om half drie aankwamen liepen we in de gang langs de 55 muzikanten van de Heineken-fanfare uit Den Bosch. Zij stonden te wachten tot ze op konden. Net als parachutisten die klaarstaan tot de vliegtuigdeur opengaat om te springen. Er werden grapjes gemaakt en gelachen. Maar je voelde de concentratie. Hier staat wat te gebeuren.

Het maffe was dat we meteen opvallend veel muzikanten tegenkwamen, met wie we ooit gespeeld hebben: de guitige bassist uit Berlicum die op de Uitmarkt meespeelde bij de Amsterdamse Tramharmonie en nu meedoet met de Heerlijk Heldere Bosschenaren, de voorzitter én de eerste hobospeler van Wilhelmina Glanerbrug, de dirigent George Moreau, de lange Noord Hollandse slagwerker die al vijf keer(!) meegetrommeld heeft, om er maar een paar te noemen.

Karlijn zei: “In Nederland is er eigenlijk maar één groot blaasorkest. Ze zetten er alleen steeds een andere dirigent voor!”

Ik kwam erachter dat niet een landelijke organisatie maar een plaatselijk orkest steeds het concours organiseert. En dat deden ze perfect. Want toen we in de zaal wilden werden we door een mondige mevrouw uitdrukkelijk tegengehouden. Omdat er een orkest aan het spelen was. Ze had gelijk natuurlijk.

Ook de bühnechangementen verliepen geolied. Dat is niet niks! Ieder orkest wil namelijk op zijn eigen slagwerk spelen. Dat is me toch een hoop instrumenten, een vrachtwagen vol: pauken, marimba’s, xylofonen, buisklokken etc etc..

(Ik ben altijd een beetje Limburgs trots als daar “Adams” (Thorn) op staat)

(Net zoals ik dat op landelijk niveau ook had, toen ik er achter kwam dat ze in de USA een kruiskopschroevendraaier een “Phillips-screwdriver” noemen)

(Maar dit terzijde)

We gaan boven in een kleine zaal inspelen. Onze dirigent Alfred Willering is net zo relaxed als hij lang is. (Hij is héél lang.) Ik daarentegen ben erg gespannen: schiet bij het eerste gedeelte van Blaosmuziek even vol. Dan krijg ik zo’n tril-lipje en moet ik slikken.

Ik vind het vandaag extra enerverend, want ik zit hier nu niet voor me zelf. Ik zing één onderdeeltje van drie minuut 34 in een programma van 45 minuten.

Daarop wordt een vereniging van meer dan 50 personen beoordeeld voor de komende vijf jaar.

Alfred en Marcel (de voorzitter) zeiden bij de repetitie dat ik best wat mocht zeggen tijdens ons optreden. Maar dat durf ik niet. Ik ben bang dat Columbusje dan de plank misslaat.

Alfred slaat niks mis, maar wel af na het eerste refrein. Fijn! De dirigent die één uur voor het optreden nog echt wil repeteren is te laat. Bovendien voelt dit goed. De boodschap is: “Alfred vindt dat we het kunnen!”

Wachten…. Ik ga in mijn kleedkamer solfèges zingen. Ben altijd bang dat ik een kruimel in de keel krijg. Dat is funest als je maar één liedje hoeft te zingen. Lopen door de gang.

Om half vijf staan wij in de gang in afwachting van onze sprong in het diepe.

We horen door de bühne-luidsprekers het orkest op het podium het nummer “Egmond” spelen. Union gaat dit zo meteen ook uitvoeren. Een van de muzikanten fluistert geschrokken: “Luister naar dat tempo! Wij spelen het véél te langzaam!” Oei! Niet leuk om te horen vlak voor onze opkomst.

Nog even alle details doorspreken met de presentatrice. Na “Oxygen”, het vierde stuk, komen de vier dwarsfluiters en ik op. Zij kondigt ons aan en dan ga ik zingen. O.K. Afgesproken!

Mooi om al die geconcentreerde gezichten op een rij te zien! Ik wens iedereen succes en loop terug naar mijn kleedkamer.

In de gang word ik aangesproken door een meisje van de organisatie. We kletsen wat. “Ik hoor nog niks” zeg ik op een gegeven moment. “Ja,” zegt ze nonchalant ” Er heeft iemand van het orkest een epileptische aanval gekregen”. Dat heeft ze gehoord door de walkietalkie. “Welk orkest?” “Union” Shit!!!

Ik ren terug naar de bühne en het orkest komt me al tegemoet. We gaan naar de artiesten-foyer.

Begrafenisstemming. De bassist heeft op de bühne inderdaad een attack gehad. Alfred stond al klaar om te beginnen toen de man onderuit zakte. Gelukkig kon zijn buurman hem opvangen. Hij werd nu verzorgd in een kleedkamer.

“Het gaat goed met hem” komt er bericht. Gelukkig! Voor hem is dit het ergste.

Het is even onduidelijk of we nog gaan spelen.

De saxofoniste vertelt over haar vader die ook dergelijke aanvallen heeft en ze niet voelt aankomen. Dat lijkt me moeilijk.

Marcel en Alfred komen de artiestenfoyer binnen. “We gaan spelen!” Pff, er is ook opluchting. De Zeeuwse mevrouw van de organisatie is erg vriendelijk. “Neem zoveel tijd als u wilt”

Maar Alfred wil beginnen. Nu. En terecht!

De bassist wil zelfs ook weer mee doen, maar dat wordt hem afgeraden.

Voor mijn gevoel ontstaat er nu zo’n sfeer als op het eind van een Amerikaanse heldenfilm. Dat je weet de goeden gaan zegevieren! Qua muziek hoort er dan echt ook blaosmuziek bij: trompetten, trombones en veel pauken.

“En nu zullen we ze wat laten horen!” Iedereen gaat weer terug naar waar die zat.

Als laatste komt de tweede bassist nog de bühne op rennen. Hij heeft in de kleedkamer zitten oefenen op de partijen, die hij moet overnemen. In de drukte is iedereen vergeten hem te roepen!

Ik zit in de kleedkamer en luister door de podiumspeaker.

Het is gigantisch knap hoe al die muzikanten weer hun concentratie kunnen pakken. Alfred voorop!

Het tempo van “Egmond” is inderdaad lager dan de uitvoering die we in de gang hoorden. Maar het voelt goed. De soli staat als een huis!

Op de een of andere manier ben ik mijn spanning kwijt. Als “Oxygen” begint ga ik naar de bühne. In de coulissen maken de dwarsfluiters en ik fluisterend grappen. “We zullen ze er wel doorheen trekken!” Eén fluitiste is gisteren flink wezen stappen en er waren niet minder dan twee Limburgers bij haar blijven slapen. Toe maar! Toen zij vanmiddag bij het ontbijt had verteld dat we samen gingen spelen was het antwoord geweest: “Al het goede komt uit het Zuiden!”

Nou, we krijgen al applaus als we opkomen. Na de aankondiging lacht Alfred me toe en ik begin. Zonder kruimel in de keel!

Ik ben altijd blij als ik foutloos uitkom bij de “bellen” van “Mit toeters en bellen ’n verhaol vertellen”. Daarna is het qua piano ‘n makkie. Alleen nog op tijd het pedaal loslaten, exact op de fluitinzet. Dat loopt goed.

De tweede bassist, die nu de eerste partij speelt, komt ijzersterk binnen na “gaef mich ‘ne blaosbas”. Ga er maar aan staan, als je pas twintig minuten geleden gehoord hebt dat je die partij moet spelen! Complimenten!!!!

Dat lijntje begint op de vierde tel en is hondsmoeilijk! Ik heb daar zelfs professionals in de fout horen gaan.

Alfred slaat een prachtige vertraging voor het eerste refrein bij “En dan.. heur … ich”. We lachen naar elkaar. Dit gaat goed!

“Blaosmuziek”

Kippenvel! Ik ben zo trots dat ik dit op een concours mag zingen! Op het conservatorium was ik, als popjongen, de enige van de klas die nooit op concours ging

Alfred houdt het orkest in bij het instrumentale gedeelte na het tweede refrein. Wat een mooie baritonlijn is dat! Hoera voor de arrangeur Hardy Mertens!!!

Voor het derde refrein loop ik van de vleugel naar de microfoon naast Alfred. Ik probeer iedereen in de zaal aan te kijken. (Toon Hermans zei: “Zorg dat ze allemaal aan de beurt komen”)

Maar die drie man met hun eigen lampje op het balkon durf ik niet aan de beurt te laten komen.

Er is niks zo mooi als samen met zó veel vrouwen en mannen tegelijk inhouden voor het derde refrein en dan gas geven. Alfred geeft het té gek aan. De trompetsignalen staan als een huis.

We wachten z’n vijfenvijftigen weer pakweg zes milliseconden voor de “pracht” van “Mit toeters en belle ’n pracht verhaol vertelle”. Dat is het: pakweg zes milliseconden inhouden!! Dat heet musiceren.

Met een heel orkest 6 milliseconden wachten! Kippenvel! Wow!!! Now we are homefree.

Het coda is “dubbele forte”, met andere woorden geef alles wat je hebt! De bekkenslagen en de dikke trom vallen perfect samen. De pauken lekker hard en mooi vertragend. Het gebroken akkoord in de laatste maat staat! Driedubbele forte! Dat wil zeggen: je gaf net al alles, maar nu nog dat laatste beetje meer!!!

Ik twijfel of ik wel, zoals bij een gewoon concert, de naam van het orkest en de dirigent durf te roepen.

Ach stik toch! Go Columbusje!

 Muziekvereniging Union Zelhem onder leiding van Alfred Willering!”

De hele zaal gaat staan! Ze klappen. Ze schreeuwen! Ze fluiten!

“Zullen we buigen, Alfred?”

“Wacht even”

Alfred geeft het orkest een teken en iedereen gaat staan. Dan buigen we samen.

Heerlijk!!!!

High five in de gang. De muzikant die van te voren zo bang was over het tempo van “Egmond” zegt: “We speelden Egmond op onze manier. Niet dat gehaaste ge-ren door de noten!”

“Bier!” We staan in onze onderbroek in de kleedkamer.

“Hier kúnnen ze geen tweede prijs voor geven!”

Ik hoor een verhaal van iemand die Sint Caecilia uit Horst America op concours heeft gezien. (Een prachtorkest! Zij staan ook op onze CD) Ondanks een fantastisch optreden kregen ze heel weinig punten!

Ik hoor een ander verhaal over een talentvolle dirigent, die gestopt is omdat hij zich voortdurend op concoursen genaaid voelde.

Nog een verhaal over het concours van vorige week, waar een orkest gedegradeerd is. Onterecht?

“Wie zit er in de jury, Alfred? “

“Ik weet het niet. En ik wil het ook niet weten!”

De artiestenfoyer is gesloten. Dan maar naar de hal. Die stroomt langzaam vol. De meeste korpsen zijn de stad ingegaan en komen nu terug voor de uitslag. Ik vond het altijd gek als ik hoorde, dat op concoursen de muzikanten niet naar andere optredens luisteren.

Maar nu snap ik het volkomen! Je hebt je zo opgeklopt voor je eigen optreden, dat je er gewoon geen oren meer voor hebt om naar anderen te luisteren.

Een muzikante van de de harmonie van Castricum komt kletsen.

“Krijgen jullie een goede prijs?” vraag ik.

“Nou, nee”

“Hoe zo dan?”

“Ik kreeg geen kippenvel, op de bühne”

Wat heerlijk eerlijk. Maar als kippenvel de graadmeter is dan zitten wij goed!

Ik krijg bier van vreemden. (En mijn moeder zei nog zo: “nooit bier van vreemden aannemen!”)

We mogen de zaal in! We gaan met z’n allen rechts voor de bühne zitten. Het laatste orkest, de harmonie van Driehuis, zit nog steeds op het podium. Ik hoor dat het laatste orkest altijd als afsluiting het Wilhelmus speelt. Mooi! Weer wat geleerd!

Wat is dit spannend!! Ik stoot mijn glas bier om. Wat gek dat mensen een half jaar lang oefenen om zich te laten beoordelen door drie man. Maar het ook weer fantastisch dat mensen een half jaar oefenen om kippenvel op te roepen!

Marcel, u weet wel: de voorzitter, moet met zijn collega’s naar de bühne.

We maken grappen. “Minstens 93 punten!”

Het grote orkest uit Driehuis speelt nog een stuk, in afwachting van de juryuitslag. Dat doen ze erg goed!

Dan komt de voorzitter van de harmonie van Losser, die het concours zo perfect heeft georganiseerd. Allerlei mensen krijgen blijkbaar bloemen. Maar wij zien niks, want Driehuis zit er voor. Een kleinigheidje blijf je houden.

En dan die Zeeuwse mevrouw, die zo goed reageerde.

En de punten: het eerste orkest, dat uitkwam in de tweede divisie, krijgt 93 punten. Dat betekent promotie! Ze breken de tent achter ons af! Wij schreeuwen mee.

Zijn die hoge punten een trend?

Eén voor één worden de uitslagen van onze voorgangers genoemd. Ik klap me onnozel om al die punten.

Er valt ook een tweede prijs. Aiaiai. Ik ben zowat de enige die klapt. Dat doet pijn.

En dan zijn wij:

Muziekvereniging Union Zelhem ….. 87 punten!!!

 

Bingo!

 

Iedereen begint te springen en elkaar om de nek te vliegen. Ik begrijp dat we het heel goed gedaan hebben!

Het orkest op de bühne, dat helaas ook maar een tweede prijs kreeg, speelt toch het Wilhelmus. Staan en zingen! Ik krijg weer een trillipje.

Nog even de hoogbejaarde echtpaar Bannink feliciteren. Mijnheer Bannink is jarenlang dirigent van Union geweest. Zijn zonen hebben mij vaak begeleid met hun koperkwintet. Als tegenprestatie heb ik dit optreden gedaan.

Nog heel veel handjes en kusjes. Dan zit het erop.

Columbusje rijdt opgelucht naar huis.

Gé Reinders

 

 

Kopie van artikel website Gé Reinders:

http://www.g-reinders.nl/?cat=overig&option=toondocoverig&docid=6